rijkelijk
- rij·ke·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | rijkelijk | rijkelijker | rijkelijkst |
verbogen | rijkelijke | rijkelijkere | rijkelijkste |
partitief | rijkelijks | rijkelijkers | - |
rijkelijk
- overvloedig, niet nauw rekenend
- Ik wil graag een rijkelijk belegd broodje bestellen.
- ▸ Ik bestelde een lunch bestaande uit vier dikke pannenkoeken, rijkelijk belegd met boter en ahornsiroop.[1]
- ▸ Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)[2]
1. overvloedig, niet nauw rekenend
- Het woord rijkelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijkelijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron “Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)” (24 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be