• rep
vervoeging van
reppen

rep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reppen
    • Ik rep. 
  2. gebiedende wijs van reppen
    • Rep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van reppen
    • Rep je? 


  • rep
Naar frequentie 3579
reps enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     rep     repet     rep     repen  
  genitief     reps     repets     reps     repens  

rep, o

  1. koord, touw
    «Bergsklättrarna lämnar tomma syrgastuber, tält, rep och annat uppe på berget.»
    De bergbeklimmers laten lege zuurstofbuizen, tenten, touwen en andere dingen achter op de berg.
  2. (spreektaal), (verkorting) afkorting van  repetition zn 

rep

  1. genitief onbepaald onzijdig enkelvoud van rep