• rep·pen
  • In de betekenis van ‘(zich...) zich haasten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
reppen
repte
gerept
zwak -t volledig

reppen

  1. inergatief vermelden, spreken over
    • Daarnaast rept het rapport ook over de financiële gezinssituatie in Nederland. 
    • Verschillende kandidaten reppen van fraude bij de verkiezingen. 
  2. wederkerend haast maken
    • Hij repte zich naar het perron om zijn trein niet te missen. 
  • met geen woord reppen over, van
82 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]