• re·gel·recht
stellend
onverbogen regelrecht
verbogen regelrechte
partitief regelrechts

regelrecht

  1. zonder omwegen, zonder tijd te verspillen
    • Het aantreden van paus Franciscus maakte dat de congregatie schudde op haar grondvesten. „Kunnen jullie geen biertje met elkaar drinken”, had de nieuwe paus gezegd in reactie op door het hoofd van de congregatie voorgestelde maatregelen tegen een oude theoloog. Binnen de congregatie is sprake van regelrechte haat tegen paus Franciscus en van een antipauslobby, stelt Charamsa. [3] 
    • De manager ging regelrecht op zijn doel af. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]