stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
quaerĕre quaerō quaesīvī quaesītum
derde vervoeging volledig

quaerĕre

  1. zoeken, opzoeken;
  2. zoeken, trachten te vinden, trachten te verwerven; verkrijgen, verdienen;
  3. zoeken zonder te vinden, vruchteloos, tevergeefs zoeken, missen;
  4. onderzoek doen, zich informeren;
  5. vragen, informatie inwinnen;
  6. gerechtelijk onderzoeken, een gerechtelijk onderzoek instellen;
  7. onderzoeken, beraadslagen;
  8. eisen, verlangen;
  • s.v. quaero, in
    J.B. Kan - H.P. Schröder
    (ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, p. 438.