• vruch·te·loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vruchteloos vruchtelozer vruchteloost
verbogen vruchteloze vruchtelozere vruchtelooste
partitief vruchteloos vruchtelozers -

vruchteloos

  1. zonder vruchten
    • Er staan vruchtloze, rood bloeiende paardenkastanjes. 
  2. (figuurlijk) zonder resultaat
    • De zoektocht was vruchteloos. 
    • Na jaren vruchteloos overleg lijkt nu een akkoord mogelijk. 
96 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be