• pronk
enkelvoud meervoud
naamwoord pronk -
verkleinwoord - -

de pronkm

  1. opzettelijk en opzichtig vertoon
stellend
onverbogen pronk
verbogen (alleen
predicaat)

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

pronk

  1. (verouderd) fraai om te zien en zich daarvan bewust
vervoeging van
pronken

pronk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pronken
    • Ik pronk. 
  2. gebiedende wijs van pronken
    • Pronk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pronken
    • Pronk je? 
98 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]