pronk
- pronk
- zn: van Middelnederlands pronc, verwant aan pronken ww [1]
- bn: vergelijk Middelnederlands pronc [2]
- ww: pronken ww zonder de uitgang -en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pronk | - |
verkleinwoord | - | - |
de pronk m
- opzettelijk en opzichtig vertoon
stellend | |
---|---|
onverbogen | pronk |
verbogen | (alleen predicaat) |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
pronk
- (verouderd) fraai om te zien en zich daarvan bewust
vervoeging van |
---|
pronken |
pronk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pronken
- Ik pronk.
- gebiedende wijs van pronken
- Pronk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pronken
- Pronk je?
- Het woord pronk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pronk" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be