preservatief
- pre·ser·va·tief
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘condoom’ voor het eerst aangetroffen in 1923 [1]
- afgeleid van preservatie met het achtervoegsel -ief [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | preservatief | preservatieven |
verkleinwoord | preservatiefje | preservatiefjes |
- (ook (seksualiteit) (medisch)) voorbehoedmiddel
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | preservatief | preservatiever | preservatiefst |
verbogen | preservatieve | preservatievere | preservatiefste |
partitief | preservatiefs | preservatievers | - |
preservatief
1. voorbehoedmiddel
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "preservatief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ preservatief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het woord preservatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.