• voor·be·hoe·dend
vervoeging van: voorbehoeden
verbogen vorm: voorbehoedende

voorbehoedend

  1. onvoltooid deelwoord van voorbehoeden
stellend
onverbogen voorbehoedend
verbogen voorbehoedende
partitief voorbehoedends

voorbehoedend [1]

  1. van iets dat het zorgt dat iets vervelends of iets dat ongewenst is niet gebeurd
    • Ofschoon ik Pasteur's originaliteit voor zóó buitengewoon houd, dat ik hem volkomen in staat acht om geheel zelfstandig op het denkbeeld te komen van voorbehoedende inenting van schapen en koeien tegen het miltvuur, moeten wij twee psychologische momenten in aanmerking nemen. [2]