profylactisch
- pro·fy·lac·tisch
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorbehoedend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1897 [1]
- afgeleid van profylaxe met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | profylactisch | profylactischer | |
verbogen | profylactische | profylactischere | |
partitief | profylactisch | profylactischers | - |
profylactisch [3]
- betrekking hebbend op de profylaxe
- Het woord profylactisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "profylactisch" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "profylactisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ profylactisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be