predicatie
Niet te verwarren met: predictie, predicatief |
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: predicatie (hulp, bestand)
- IPA: / prediˈka(t)si / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- pre·di·ca·tie
Woordherkomst en -opbouw
- via Middelnederlands predicatie / predicacie van Oudfrans predication, op te vatten als Naamwoord van handeling van prediceren met het achtervoegsel -atie [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | predicatie | predicaties predicatiën |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de predicatie v
- (religie) toespraak door een voorganger om een bepaald geloof uit te dragen
- ▸ Adressen voor pleeggezinnen waren vooral verkregen door oproepen vanaf kansel en preekstoel. Groningse pleegouders schreven aan de ouders van hun pleegdochter: „De predicatie was aangrijpend en na de mis holden moeders met betraande ogen naar de pastorie” – om zich op te geven.[2]
- (figuurlijk) vermanende toespraak
- ▸ Met mijn dronken kop durf ik haar predicatie gerust te interpreteren als een aanmoediging om nog meer plezier te maken.[3]
Schrijfwijzen
- predikatie (officiële spelling tot 2006)
Synoniemen
- [1] preek, kanselrede, sermoen
Afgeleide begrippen
- [1] boetpredicatie
Gangbaarheid
- Het woord predicatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Frits Abrahams“Kind en honger (1)” (3 mei 2011) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Klophengst in: De Revisor., jrg. 36 nr. 3 (augustus 2009), Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam, p. 62