prediceren
- Geluid: prediceren (hulp, bestand)
- pre·di·ce·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
prediceren |
prediceerde |
geprediceerd |
zwak -d | volledig |
prediceren [1]
- overgankelijk voorspellen
- overgankelijk iets zeggen, iets beweren (vooral (wiskunde))
- Het woord prediceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.