• pra·xe

praxe v

  1. praktijk; het uitvoeren van bepaalde activiteiten op basis van (voor)kennis of training
  2. praktijkervaring; ervaring opgedaan in de praktijk [1]
  3. praktijk, werkplaats; plaats ingericht voor de praktijk [1]
    «Lékař toho oddělení má v centru velkou praxi
    De arts van deze afdeling heeft in het centrum een grote praktijk.
  4. (onderwijs) practicum; praktisch werk van leerlingen of studenten
  1. praktikování o
  2. zběhlost v, zkušenost v, zručnost v, dovednost v
  3. praktikum o
  1. teorie v