practicum
- prac·ti·cum
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘praktisch werk van studenten’ voor het eerst aangetroffen in 1909 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | practicum | practica practicums |
verkleinwoord | practicumpje | practicumpjes |
- praktisch werk van leerlingen of studenten
- Het woord practicum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "practicum" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "practicum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ practicum op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be