• IPA: /pɔvaɦa/

povaha v

  1. natuur; een verzameling basiseigenschappen en karakteristieken van een bepaalde entiteit
  2. karakter; een verzameling eigenschappen en karakteristieken van een persoon
  1. charakter m, ráz


  • IPA: /pɔvaɦa/
  • po·va·ha

povaha v

  1. aard, natuur; een verzameling basiseigenschappen en karakteristieken van een bepaalde entiteit
    «V rámci agendy moravského zemského soudu byly řešeny především spory majetkoprávní povahy
    In het kader van de Moravische landsrechtbank werden hoofdzakelijk geschillen van eigendomsrechtelijke aard opgelost.
  2. aard, karakter; een verzameling eigenschappen en karakteristieken van een persoon
    «V našem regionu žijící Maďar je tvrdé povahy
    De in onze regio levende Hongaar heeft een hard karakter.
  1. charakter monbezield, ráz
  2. letora v, nátura v, temperament monbezield