potloden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van potloden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		potloden			te potloden
	toekomend		zullen potloden			te zullen potloden
voltooid	tegenwoordig		hebben gepotlood			te hebben gepotlood
	toekomend		gepotlood zullen hebben			gepotlood te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	potlodend		gepotlood			ev. potlood	mv. verouderd potloodt	potlode
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	potlood	potloodt	potloodt	potloodt	potloodt	potloden	potloden	potloden
verleden (o.v.t.)	potloodde	potloodde	potloodde	potloodde	potloodde	potloodden	potloodden	potloodden
toekomend (o.t.t.t.)	zal potloden	zult/zal potloden	zult/zal potloden	zult potloden	zal potloden	zullen potloden	zullen potloden	zullen potloden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou potloden	zou potloden	zou(dt) potloden	zoudt potloden	zou potloden	zouden potloden	zouden potloden	zouden potloden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gepotlood	hebt gepotlood	hebt/heeft gepotlood	hebt gepotlood	heeft gepotlood	hebben gepotlood	hebben gepotlood	hebben gepotlood
verleden (v.v.t.)	had gepotlood	had gepotlood	had gepotlood	hadt gepotlood	had gepotlood	hadden gepotlood	hadden gepotlood	hadden gepotlood
toekomend (v.t.t.t.)	zal gepotlood hebben	zal/zult gepotlood hebben	zult/zal gepotlood hebben	zult gepotlood hebben	zal gepotlood hebben	zullen gepotlood hebben	zullen gepotlood hebben	zullen gepotlood hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gepotlood hebben	zou gepotlood hebben	zou/zoudt gepotlood hebben	zoudt gepotlood hebben	zou gepotlood hebben	zouden gepotlood hebben	zouden gepotlood hebben	zouden gepotlood hebben