• po·sel

posel

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) ondeugdelijk, ritueel ongeschikt


  • po·sel

posel mbezield

  1. bode, koerier


posel

  1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het perfectieve werkwoord posít
  2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het perfectieve werkwoord posít