porteren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van porteren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		porteren			te porteren
	toekomend		zullen porteren			te zullen porteren
voltooid	tegenwoordig		geporteerd			te geporteerd
	toekomend		geporteerd zullen			geporteerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	porterend		geporteerd			ev. porteer	mv. verouderd porteert	portere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	porteer	porteert	porteert	porteert	porteert	porteren	porteren	porteren
verleden (o.v.t.)	porteerde	porteerde	porteerde	porteerde	porteerde	porteerden	porteerden	porteerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal porteren	zult/zal porteren	zult/zal porteren	zult porteren	zal porteren	zullen porteren	zullen porteren	zullen porteren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou porteren	zou porteren	zou(dt) porteren	zoudt porteren	zou porteren	zouden porteren	zouden porteren	zouden porteren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij