• po·ho·ří
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord hora met het voorvoegsel po- en met het achtervoegsel

pohoří o

  1. (geologie) gebergte, bergketen; een verzameling van bergen die met elkaar een groter geheel vormen

pohoří

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het perfectieve werkwoord pohořet
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het perfectieve werkwoord pohořet