• pid·gin
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘omgangstaal’ voor het eerst aangetroffen in 1917 [1]
  • van Engels pidgin [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pidgin pidgins
verkleinwoord - -

het pidgino

  1. (taalkunde) een taal die ontstaat wanneer twee bevolkingsgroepen die verschillende talen spreken met elkaar in contact komen, maar die niemands moedertaal is
    • Een pidgin kan na verloop van betrekkelijk korte tijd verdwijnen. 
21 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
pidgin pidgins

pidgin

  1. (taalkunde) pidgin
  2. Chinees Pidginengels


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  pidgin     le pidgin     pidgins     les pidgins  

pidgin

  1. (taalkunde) pidgin
  2. Chinees Pidginengels