• phare
enkelvoud meervoud
naamwoord phare phares
pharen
verkleinwoord - -

de pharem

  1. (verkeer) lamp met een felle lichtbundel, zoals aan de voorkant van motorvoertuig
     Maar dan gaat ge in scherpe blinde bochten wel meer kans lopen om een phare recht in uw gezicht te krijgen bij het uitkomen van de bocht, indien die tegenligger het beperkte licht van uwe moto niet/ te laat heeft opgemerkt.[1]
  • frequentie in teksten in het Nederlands uit België, op een 7-puntsschaal: [2]
        1
  • frequentie in teksten uit België, vergeleken met die in Nederland, op een 7-puntsschaal: [2]
        3
  1.   Weblink bron
    DustDriver
    reactie #6281 (2 november 2015), 2fast4u.be in:
    WheeKnee
    Het Frustratie Topic. (22 april 2010)
  2. 2,0 2,1 2,2
    Ludo Permentier & Rik Schutz
    “Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, phare


 
Phare [1]
 
Phare [2]
 
Phare [3]
 
Phare [4]
  • Uit Latijn pharus “vuurtoren”, “baken”. [1]
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  phare     le phare     phares     les phares  

phare m

  1. (verkeer): koplamp
    «Allumez vos phares
    Ontsteek uw lichten!
  2. (luchtvaart): landingslicht
  3. (scheepvaart): vuurtoren
  4. (figuurlijk), (scheepvaart) een vierkantgetuigde mast van een zeilschip (gelijkenis met een vuurtoren)
  5. (figuurlijk) baken, hoogtepunt, ster, bekendste, voornaamste persoonlijkheid, werk e.d.
  1. (figuurlijk) bekendste, voornaamste (van personages, werken, e.d.)