• pe·ri·o·de·duur
enkelvoud meervoud
naamwoord periodeduur periodeduren
verkleinwoord periodeduurtje periodeduurtjes

de periodeduurv

  1. (natuurkunde), (elektronica) de lengte van één periode/cyclus uitgedrukt in een tijdseenheid
    • Een wisselstroom met een frequentie (symbool: f) van 100Hz heeft een periodeduur (symbool: T) van 0,01s.