parochie
- pa·ro·chie
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘kerkelijke gemeente’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parochie | parochiën parochies |
verkleinwoord | parochietje | parochietjes |
de parochie v
- (religie) gemeenschap van gelovigen in de katholieke kerk die bij één kerkgebouw hoort
1. gemeenschap van gelovigen in de katholieke kerk die bij één kerkgebouw hoort
- Het woord parochie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "parochie" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "parochie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ parochie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
parochie
parochie