parochiezaal
- Geluid: parochiezaal (hulp, bestand)
- IPA: / paˈrɔxiˌzal / (4 lettergrepen)
- pa·ro·chie·zaal
- samenstelling van parochie zn en zaal zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parochiezaal | parochiezalen |
verkleinwoord | parochiezaaltje | parochiezaaltjes |
- (religie) (katholiek) grote ruimte waar activiteiten van een parochie worden gehouden
- Hij betaalde het herstel van de kerk en liet later een parochiezaal bouwen die wegens verliezen moest worden verkocht aan een bierbrouwer. [1]
- Het woord parochiezaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "parochiezaal" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Herraets, J."Dat wordt een tweede hypotheek van 30.000 gulden" (14 april 1992) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-06-28
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be