paraferen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van paraferen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | paraferen | te paraferen | ||||||
toekomend | zullen paraferen | te zullen paraferen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geparafeerd | te hebben geparafeerd | ||||||
toekomend | geparafeerd zullen hebben | geparafeerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
paraferend | geparafeerd | ev. parafeer |
mv. verouderd parafeert |
parafere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | parafeer | parafeert | parafeert | parafeert | parafeert | paraferen | paraferen | paraferen | |
verleden (o.v.t.) | parafeerde | parafeerde | parafeerde | parafeerde | parafeerde | parafeerden | parafeerden | parafeerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal paraferen | zult/zal paraferen | zult/zal paraferen | zult paraferen | zal paraferen | zullen paraferen | zullen paraferen | zullen paraferen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou paraferen | zou paraferen | zou(dt) paraferen | zoudt paraferen | zou paraferen | zouden paraferen | zouden paraferen | zouden paraferen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geparafeerd | hebt geparafeerd | hebt/heeft geparafeerd | hebt geparafeerd | heeft geparafeerd | hebben geparafeerd | hebben geparafeerd | hebben geparafeerd | |
verleden (v.v.t.) | had geparafeerd | had geparafeerd | had geparafeerd | hadt geparafeerd | had geparafeerd | hadden geparafeerd | hadden geparafeerd | hadden geparafeerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geparafeerd hebben | zal/zult geparafeerd hebben | zult/zal geparafeerd hebben | zult geparafeerd hebben | zal geparafeerd hebben | zullen geparafeerd hebben | zullen geparafeerd hebben | zullen geparafeerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geparafeerd hebben | zou geparafeerd hebben | zou/zoudt geparafeerd hebben | zoudt geparafeerd hebben | zou geparafeerd hebben | zouden geparafeerd hebben | zouden geparafeerd hebben | zouden geparafeerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geparafeerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geparafeerd | er is geparafeerd | |||||||
verleden | er werd geparafeerd | er was geparafeerd | |||||||
toekomend | er zal geparafeerd worden | er zal geparafeerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geparafeerd worden | er zou geparafeerd zijn |