overliggen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van overliggen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overliggen | over te liggen | ||||||
toekomend | zullen overliggen over zullen liggen |
te zullen overliggen over te zullen liggen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overgelegen | te hebben overgelegen | ||||||
toekomend | overgelegen zullen hebben | overgelegen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
overliggend | overgelegen | ev. lig over |
mv. verouderd ligt over |
ligge over (bijzin) overligge | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | lig over | ligt over | ligt over | ligt over | ligt over | liggen over | liggen over | liggen over | |
verleden (o.v.t.) | lag over | lag over | lag over | laagt over | lag over | lagen over | lagen over | lagen over | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal overliggen | zult/zal overliggen | zult/zal overliggen | zult overliggen | zal overliggen | zullen overliggen | zullen overliggen | zullen overliggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overliggen | zou overliggen | zou(dt) overliggen | zoudt overliggen | zou overliggen | zouden overliggen | zouden overliggen | zouden overliggen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | overlig | overligt | overligt | overligt | overligt | overliggen | overliggen | overliggen | |
verleden (o.v.t.) | overlag | overlag | overlag | overlaagt | overlag | overlagen | overlagen | overlagen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal overliggen over zal liggen |
zult/zal overliggen over zult/zal liggen |
zult/zal overliggen over zult/zal liggen |
zult overliggen over zult liggen |
zal overliggen over zal liggen |
zullen overliggen over zullen liggen |
zullen overliggen over zullen liggen |
zullen overliggen over zullen liggen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overliggen over zou liggen |
zou overliggen over zou liggen |
zou(dt) overliggen over zou(dt) liggen |
zoudt overliggen over zoudt liggen |
zou overliggen over zou liggen |
zouden overliggen over zouden liggen |
zouden overliggen over zouden liggen |
zouden overliggen over zouden liggen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overgelegen | hebt overgelegen | hebt/heeft overgelegen | hebt overgelegen | heeft overgelegen | hebben overgelegen | hebben overgelegen | hebben overgelegen | |
verleden (v.v.t.) | had overgelegen | had overgelegen | had overgelegen | hadt overgelegen | had overgelegen | hadden overgelegen | hadden overgelegen | hadden overgelegen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgelegen hebben | zal/zult overgelegen hebben | zult/zal overgelegen hebben | zult overgelegen hebben | zal overgelegen hebben | zullen overgelegen hebben | zullen overgelegen hebben | zullen overgelegen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgelegen hebben | zou overgelegen hebben | zou/zoudt overgelegen hebben | zoudt overgelegen hebben | zou overgelegen hebben | zouden overgelegen hebben | zouden overgelegen hebben | zouden overgelegen hebben |