overdrukken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van overdrukken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		overdrukken			over te drukken
	toekomend		zullen overdrukken over zullen drukken			te zullen overdrukken over te zullen drukken
voltooid	tegenwoordig		hebben overgedrukt			te hebben overgedrukt
	toekomend		overgedrukt zullen hebben			overgedrukt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	overdrukkend		overgedrukt			ev. druk over	mv. verouderd drukt over	drukke over (bijzin) overdrukke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	druk over	drukt over	drukt over	drukt over	drukt over	drukken over	drukken over	drukken over
verleden (o.v.t.)	drukte over	drukte over	drukte over	drukte over	drukte over	drukten over	drukten over	drukten over
toekomend (o.t.t.t.)	zal overdrukken	zult/zal overdrukken	zult/zal overdrukken	zult overdrukken	zal overdrukken	zullen overdrukken	zullen overdrukken	zullen overdrukken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou overdrukken	zou overdrukken	zou(dt) overdrukken	zoudt overdrukken	zou overdrukken	zouden overdrukken	zouden overdrukken	zouden overdrukken
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	overdruk	overdrukt	overdrukt	overdrukt	overdrukt	overdrukken	overdrukken	overdrukken
verleden (o.v.t.)	overdrukte	overdrukte	overdrukte	overdrukte	overdrukte	overdrukten	overdrukten	overdrukten
toekomend (o.t.t.t.)	zal overdrukken over zal drukken	zult/zal overdrukken over zult/zal drukken	zult/zal overdrukken over zult/zal drukken	zult overdrukken over zult drukken	zal overdrukken over zal drukken	zullen overdrukken over zullen drukken	zullen overdrukken over zullen drukken	zullen overdrukken over zullen drukken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou overdrukken over zou drukken	zou overdrukken over zou drukken	zou(dt) overdrukken over zou(dt) drukken	zoudt overdrukken over zoudt drukken	zou overdrukken over zou drukken	zouden overdrukken over zouden drukken	zouden overdrukken over zouden drukken	zouden overdrukken over zouden drukken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb overgedrukt	hebt overgedrukt	hebt/heeft overgedrukt	hebt overgedrukt	heeft overgedrukt	hebben overgedrukt	hebben overgedrukt	hebben overgedrukt
verleden (v.v.t.)	had overgedrukt	had overgedrukt	had overgedrukt	hadt overgedrukt	had overgedrukt	hadden overgedrukt	hadden overgedrukt	hadden overgedrukt
toekomend (v.t.t.t.)	zal overgedrukt hebben	zal/zult overgedrukt hebben	zult/zal overgedrukt hebben	zult overgedrukt hebben	zal overgedrukt hebben	zullen overgedrukt hebben	zullen overgedrukt hebben	zullen overgedrukt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou overgedrukt hebben	zou overgedrukt hebben	zou/zoudt overgedrukt hebben	zoudt overgedrukt hebben	zou overgedrukt hebben	zouden overgedrukt hebben	zouden overgedrukt hebben	zouden overgedrukt hebben
onpersoonlijke lijdende vorm overgedrukt worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt overgedrukt				er is overgedrukt
verleden	er werd overgedrukt				er was overgedrukt
toekomend	er zal overgedrukt worden				er zal overgedrukt zijn
voorwaardelijk	er zou overgedrukt worden				er zou overgedrukt zijn
lijdende vorm overgedrukt worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		overgedrukt worden			overgedrukt te worden
	toekomend		overgedrukt zullen worden			overgedrukt te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		overgedrukt zijn			overgedrukt te zijn
	toekomend		overgedrukt zullen zijn			overgedrukt te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word overgedrukt	wordt overgedrukt	wordt overgedrukt	wordt overgedrukt	wordt overgedrukt	worden overgedrukt	worden overgedrukt	worden overgedrukt
verleden (o.v.t.)	werd overgedrukt	werd overgedrukt	werd overgedrukt	werdt overgedrukt	werd overgedrukt	werden overgedrukt	werden overgedrukt	werden overgedrukt
toekomend (o.t.t.t.)	zal overgedrukt worden	zult overgedrukt worden	zult overgedrukt worden	zult overgedrukt worden	zal overgedrukt worden	zullen overgedrukt worden	zullen overgedrukt worden	zullen overgedrukt worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou overgedrukt worden	zou overgedrukt worden	zou/zoudt overgedrukt worden	zoudt overgedrukt worden	zou overgedrukt worden	zouden overgedrukt worden	zouden overgedrukt worden	zouden overgedrukt worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben overgedrukt	bent overgedrukt	bent/is overgedrukt	zijt overgedrukt	is overgedrukt	zijn overgedrukt	zijn overgedrukt	zijn overgedrukt
verleden (v.v.t.)	was overgedrukt	was overgedrukt	was overgedrukt	waart overgedrukt	was overgedrukt	waren overgedrukt	waren overgedrukt	waren overgedrukt
toekomend (v.t.t.t.)	zal overgedrukt zijn	zult overgedrukt zijn	zult overgedrukt zijn	zult overgedrukt zijn	zal overgedrukt zijn	zullen overgedrukt zijn	zullen overgedrukt zijn	zullen overgedrukt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou overgedrukt zijn	zou overgedrukt zijn	zou/zoudt overgedrukt zijn	zoudt overgedrukt zijn	zou overgedrukt zijn	zouden overgedrukt zijn	zouden overgedrukt zijn	zouden overgedrukt zijn