• ou·de·wij·ven·praat
enkelvoud meervoud
naamwoord oudewijvenpraat
verkleinwoord oudewijvenpraatje oudewijvenpraatjes

de oudewijvenpraatm

  1. (figuurlijk) onzin die past bij een demente oude vrouw
     Oudewijvenpraat, oudewijvenpraat, zei hij, maar hij klopte Pierre toch vriendelijk op de schouder, en liep naar de tafel waar vorst Andrej, die duidelijk geen zin had aan het gesprek deel te nemen, in de papieren bladerde die de vorst uit de stad had meegenomen.[2]
     „Het was in Israël bekend dat het verhaal dat (de Iraakse) massavernietigingswapens binnen 45 minuten geactiveerd konden worden oudewijvenpraat was”, zei Sarid, die lid is van de Knesset-commissie voor Buitenlandse Zaken en Defensie.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “„Israël wist van oudewijvenpraat Saddam Hussein”” (4 februari 2004), Reformatorisch Dagblad