orbitaal
- or·bi·taal
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | orbitaal | orbitaler | orbitaalst |
verbogen | orbitale | orbitalere | orbitaalste |
partitief | orbitaals | orbitalers | - |
orbitaal
- (medisch) met betrekking tot de oogkas
- de omloop (van een satelliet) betreffend
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | orbitaal | orbitalen |
verkleinwoord | orbitaaltje | orbitaaltjes |
de orbitaal m
- (natuurkunde) (scheikunde) een staand golfpatroon zoals een elektron dat vormt in ingevangen toestand rond een atoomkern
- In goudatomen in de grondtoestand worden s-, p-, d- en f-orbitalen aangetroffen.
- Het woord orbitaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "orbitaal" herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ orbitaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be