opsmeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opsmeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opsmeren | op te smeren | ||||||
toekomend | zullen opsmeren op zullen smeren |
te zullen opsmeren op te zullen smeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgesmeerd | te hebben opgesmeerd | ||||||
toekomend | opgesmeerd zullen hebben | opgesmeerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
opsmerend | opgesmeerd | ev. smeer op |
mv. verouderd smeert op |
smere op (bijzin) opsmere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | smeer op | smeert op | smeert op | smeert op | smeert op | smeren op | smeren op | smeren op | |
verleden (o.v.t.) | smeerde op | smeerde op | smeerde op | smeerde op | smeerde op | smeerden op | smeerden op | smeerden op | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsmeren | zult/zal opsmeren | zult/zal opsmeren | zult opsmeren | zal opsmeren | zullen opsmeren | zullen opsmeren | zullen opsmeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsmeren | zou opsmeren | zou(dt) opsmeren | zoudt opsmeren | zou opsmeren | zouden opsmeren | zouden opsmeren | zouden opsmeren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | opsmeer | opsmeert | opsmeert | opsmeert | opsmeert | opsmeren | opsmeren | opsmeren | |
verleden (o.v.t.) | opsmeerde | opsmeerde | opsmeerde | opsmeerde | opsmeerde | opsmeerden | opsmeerden | opsmeerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsmeren op zal smeren |
zult/zal opsmeren op zult/zal smeren |
zult/zal opsmeren op zult/zal smeren |
zult opsmeren op zult smeren |
zal opsmeren op zal smeren |
zullen opsmeren op zullen smeren |
zullen opsmeren op zullen smeren |
zullen opsmeren op zullen smeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsmeren op zou smeren |
zou opsmeren op zou smeren |
zou(dt) opsmeren op zou(dt) smeren |
zoudt opsmeren op zoudt smeren |
zou opsmeren op zou smeren |
zouden opsmeren op zouden smeren |
zouden opsmeren op zouden smeren |
zouden opsmeren op zouden smeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgesmeerd | hebt opgesmeerd | hebt/heeft opgesmeerd | hebt opgesmeerd | heeft opgesmeerd | hebben opgesmeerd | hebben opgesmeerd | hebben opgesmeerd | |
verleden (v.v.t.) | had opgesmeerd | had opgesmeerd | had opgesmeerd | hadt opgesmeerd | had opgesmeerd | hadden opgesmeerd | hadden opgesmeerd | hadden opgesmeerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgesmeerd hebben | zal/zult opgesmeerd hebben | zult/zal opgesmeerd hebben | zult opgesmeerd hebben | zal opgesmeerd hebben | zullen opgesmeerd hebben | zullen opgesmeerd hebben | zullen opgesmeerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgesmeerd hebben | zou opgesmeerd hebben | zou/zoudt opgesmeerd hebben | zoudt opgesmeerd hebben | zou opgesmeerd hebben | zouden opgesmeerd hebben | zouden opgesmeerd hebben | zouden opgesmeerd hebben |