oppakken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van oppakken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | oppakken | op te pakken | ||||||||
toekomend | zullen oppakken op zullen pakken |
te zullen oppakken op te zullen pakken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgepakt | te hebben opgepakt | ||||||||
toekomend | opgepakt zullen hebben | opgepakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
oppakkend | opgepakt | ev. pak op |
mv. verouderd pakt op |
pakke op (bijzin) oppakke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | pak op | pakt op | pakt op | pakt op | pakt op | pakken op | pakken op | pakken op | |||
verleden (o.v.t.) | pakte op | pakte op | pakte op | pakte op | pakte op | pakten op | pakten op | pakten op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal oppakken | zult/zal oppakken | zult/zal oppakken | zult oppakken | zal oppakken | zullen oppakken | zullen oppakken | zullen oppakken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou oppakken | zou oppakken | zou(dt) oppakken | zoudt oppakken | zou oppakken | zouden oppakken | zouden oppakken | zouden oppakken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | oppak | oppakt | oppakt | oppakt | oppakt | oppakken | oppakken | oppakken | |||
verleden (o.v.t.) | oppakte | oppakte | oppakte | oppakte | oppakte | oppakten | oppakten | oppakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal oppakken op zal pakken |
zult/zal oppakken op zult/zal pakken |
zult/zal oppakken op zult/zal pakken |
zult oppakken op zult pakken |
zal oppakken op zal pakken |
zullen oppakken op zullen pakken |
zullen oppakken op zullen pakken |
zullen oppakken op zullen pakken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou oppakken op zou pakken |
zou oppakken op zou pakken |
zou(dt) oppakken op zou(dt) pakken |
zoudt oppakken op zoudt pakken |
zou oppakken op zou pakken |
zouden oppakken op zouden pakken |
zouden oppakken op zouden pakken |
zouden oppakken op zouden pakken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgepakt | hebt opgepakt | hebt/heeft opgepakt | hebt opgepakt | heeft opgepakt | hebben opgepakt | hebben opgepakt | hebben opgepakt | |||
verleden (v.v.t.) | had opgepakt | had opgepakt | had opgepakt | hadt opgepakt | had opgepakt | hadden opgepakt | hadden opgepakt | hadden opgepakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgepakt hebben | zal/zult opgepakt hebben | zult/zal opgepakt hebben | zult opgepakt hebben | zal opgepakt hebben | zullen opgepakt hebben | zullen opgepakt hebben | zullen opgepakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgepakt hebben | zou opgepakt hebben | zou/zoudt opgepakt hebben | zoudt opgepakt hebben | zou opgepakt hebben | zouden opgepakt hebben | zouden opgepakt hebben | zouden opgepakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgepakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgepakt | er is opgepakt | |||||||||
verleden | er werd opgepakt | er was opgepakt | |||||||||
toekomend | er zal opgepakt worden | er zal opgepakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgepakt worden | er zou opgepakt zijn | |||||||||
lijdende vorm opgepakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgepakt worden | opgepakt te worden | ||||||||
toekomend | opgepakt zullen worden | opgepakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgepakt zijn | opgepakt te zijn | ||||||||
toekomend | opgepakt zullen zijn | opgepakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgepakt | wordt opgepakt | wordt opgepakt | wordt opgepakt | wordt opgepakt | worden opgepakt | worden opgepakt | worden opgepakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgepakt | werd opgepakt | werd opgepakt | werdt opgepakt | werd opgepakt | werden opgepakt | werden opgepakt | werden opgepakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgepakt worden | zult opgepakt worden | zult opgepakt worden | zult opgepakt worden | zal opgepakt worden | zullen opgepakt worden | zullen opgepakt worden | zullen opgepakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgepakt worden | zou opgepakt worden | zou/zoudt opgepakt worden | zoudt opgepakt worden | zou opgepakt worden | zouden opgepakt worden | zouden opgepakt worden | zouden opgepakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgepakt | bent opgepakt | bent/is opgepakt | zijt opgepakt | is opgepakt | zijn opgepakt | zijn opgepakt | zijn opgepakt | |||
verleden (v.v.t.) | was opgepakt | was opgepakt | was opgepakt | waart opgepakt | was opgepakt | waren opgepakt | waren opgepakt | waren opgepakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgepakt zijn | zult opgepakt zijn | zult opgepakt zijn | zult opgepakt zijn | zal opgepakt zijn | zullen opgepakt zijn | zullen opgepakt zijn | zullen opgepakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgepakt zijn | zou opgepakt zijn | zou/zoudt opgepakt zijn | zoudt opgepakt zijn | zou opgepakt zijn | zouden opgepakt zijn | zouden opgepakt zijn | zouden opgepakt zijn |