opgieten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opgieten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgieten | op te gieten | ||||||||
toekomend | zullen opgieten op zullen gieten |
te zullen opgieten op te zullen gieten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgegoten | te hebben opgegoten | ||||||||
toekomend | opgegoten zullen hebben | opgegoten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opgietend | opgegoten | ev. giet op |
mv. verouderd giet op |
giete op (bijzin) opgiete | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | giet op | giet op | giet op | giet op | giet op | gieten op | gieten op | gieten op | |||
verleden (o.v.t.) | goot op | goot op | goot op | goot op | goot op | goten op | goten op | goten op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgieten | zult/zal opgieten | zult/zal opgieten | zult opgieten | zal opgieten | zullen opgieten | zullen opgieten | zullen opgieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgieten | zou opgieten | zou(dt) opgieten | zoudt opgieten | zou opgieten | zouden opgieten | zouden opgieten | zouden opgieten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opgiet | opgiet | opgiet | opgiet | opgiet | opgieten | opgieten | opgieten | |||
verleden (o.v.t.) | opgoot | opgoot | opgoot | opgoot | opgoot | opgoten | opgoten | opgoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgieten op zal gieten |
zult/zal opgieten op zult/zal gieten |
zult/zal opgieten op zult/zal gieten |
zult opgieten op zult gieten |
zal opgieten op zal gieten |
zullen opgieten op zullen gieten |
zullen opgieten op zullen gieten |
zullen opgieten op zullen gieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgieten op zou gieten |
zou opgieten op zou gieten |
zou(dt) opgieten op zou(dt) gieten |
zoudt opgieten op zoudt gieten |
zou opgieten op zou gieten |
zouden opgieten op zouden gieten |
zouden opgieten op zouden gieten |
zouden opgieten op zouden gieten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgegoten | hebt opgegoten | hebt/heeft opgegoten | hebt opgegoten | heeft opgegoten | hebben opgegoten | hebben opgegoten | hebben opgegoten | |||
verleden (v.v.t.) | had opgegoten | had opgegoten | had opgegoten | hadt opgegoten | had opgegoten | hadden opgegoten | hadden opgegoten | hadden opgegoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgegoten hebben | zal/zult opgegoten hebben | zult/zal opgegoten hebben | zult opgegoten hebben | zal opgegoten hebben | zullen opgegoten hebben | zullen opgegoten hebben | zullen opgegoten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgegoten hebben | zou opgegoten hebben | zou/zoudt opgegoten hebben | zoudt opgegoten hebben | zou opgegoten hebben | zouden opgegoten hebben | zouden opgegoten hebben | zouden opgegoten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgegoten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgegoten | er is opgegoten | |||||||||
verleden | er werd opgegoten | er was opgegoten | |||||||||
toekomend | er zal opgegoten worden | er zal opgegoten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgegoten worden | er zou opgegoten zijn | |||||||||
lijdende vorm opgegoten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgegoten worden | opgegoten te worden | ||||||||
toekomend | opgegoten zullen worden | opgegoten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgegoten zijn | opgegoten te zijn | ||||||||
toekomend | opgegoten zullen zijn | opgegoten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgegoten | wordt opgegoten | wordt opgegoten | wordt opgegoten | wordt opgegoten | worden opgegoten | worden opgegoten | worden opgegoten | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgegoten | werd opgegoten | werd opgegoten | werdt opgegoten | werd opgegoten | werden opgegoten | werden opgegoten | werden opgegoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgegoten worden | zult opgegoten worden | zult opgegoten worden | zult opgegoten worden | zal opgegoten worden | zullen opgegoten worden | zullen opgegoten worden | zullen opgegoten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgegoten worden | zou opgegoten worden | zou/zoudt opgegoten worden | zoudt opgegoten worden | zou opgegoten worden | zouden opgegoten worden | zouden opgegoten worden | zouden opgegoten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgegoten | bent opgegoten | bent/is opgegoten | zijt opgegoten | is opgegoten | zijn opgegoten | zijn opgegoten | zijn opgegoten | |||
verleden (v.v.t.) | was opgegoten | was opgegoten | was opgegoten | waart opgegoten | was opgegoten | waren opgegoten | waren opgegoten | waren opgegoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgegoten zijn | zult opgegoten zijn | zult opgegoten zijn | zult opgegoten zijn | zal opgegoten zijn | zullen opgegoten zijn | zullen opgegoten zijn | zullen opgegoten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgegoten zijn | zou opgegoten zijn | zou/zoudt opgegoten zijn | zoudt opgegoten zijn | zou opgegoten zijn | zouden opgegoten zijn | zouden opgegoten zijn | zouden opgegoten zijn |