opensplijten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opensplijten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opensplijten | open te splijten | ||||||||
toekomend | zullen opensplijten open zullen splijten |
te zullen opensplijten open te zullen splijten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opengespleten | te hebben opengespleten | ||||||||
toekomend | opengespleten zullen hebben | opengespleten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opensplijtend | opengespleten | ev. splijt open |
mv. verouderd splijt open |
splijte open (bijzin) opensplijte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | splijt open | splijt open | splijt open | splijt open | splijt open | splijten open | splijten open | splijten open | |||
verleden (o.v.t.) | spleet open | spleet open | spleet open | spleet open | spleet open | spleten open | spleten open | spleten open | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opensplijten | zult/zal opensplijten | zult/zal opensplijten | zult opensplijten | zal opensplijten | zullen opensplijten | zullen opensplijten | zullen opensplijten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opensplijten | zou opensplijten | zou(dt) opensplijten | zoudt opensplijten | zou opensplijten | zouden opensplijten | zouden opensplijten | zouden opensplijten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opensplijt | opensplijt | opensplijt | opensplijt | opensplijt | opensplijten | opensplijten | opensplijten | |||
verleden (o.v.t.) | openspleet | openspleet | openspleet | openspleet | openspleet | openspleten | openspleten | openspleten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opensplijten open zal splijten |
zult/zal opensplijten open zult/zal splijten |
zult/zal opensplijten open zult/zal splijten |
zult opensplijten open zult splijten |
zal opensplijten open zal splijten |
zullen opensplijten open zullen splijten |
zullen opensplijten open zullen splijten |
zullen opensplijten open zullen splijten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opensplijten open zou splijten |
zou opensplijten open zou splijten |
zou(dt) opensplijten open zou(dt) splijten |
zoudt opensplijten open zoudt splijten |
zou opensplijten open zou splijten |
zouden opensplijten open zouden splijten |
zouden opensplijten open zouden splijten |
zouden opensplijten open zouden splijten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opengespleten | hebt opengespleten | hebt/heeft opengespleten | hebt opengespleten | heeft opengespleten | hebben opengespleten | hebben opengespleten | hebben opengespleten | |||
verleden (v.v.t.) | had opengespleten | had opengespleten | had opengespleten | hadt opengespleten | had opengespleten | hadden opengespleten | hadden opengespleten | hadden opengespleten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opengespleten hebben | zal/zult opengespleten hebben | zult/zal opengespleten hebben | zult opengespleten hebben | zal opengespleten hebben | zullen opengespleten hebben | zullen opengespleten hebben | zullen opengespleten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opengespleten hebben | zou opengespleten hebben | zou/zoudt opengespleten hebben | zoudt opengespleten hebben | zou opengespleten hebben | zouden opengespleten hebben | zouden opengespleten hebben | zouden opengespleten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opengespleten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opengespleten | er is opengespleten | |||||||||
verleden | er werd opengespleten | er was opengespleten | |||||||||
toekomend | er zal opengespleten worden | er zal opengespleten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opengespleten worden | er zou opengespleten zijn | |||||||||
lijdende vorm opengespleten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opengespleten worden | opengespleten te worden | ||||||||
toekomend | opengespleten zullen worden | opengespleten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opengespleten zijn | opengespleten te zijn | ||||||||
toekomend | opengespleten zullen zijn | opengespleten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opengespleten | wordt opengespleten | wordt opengespleten | wordt opengespleten | wordt opengespleten | worden opengespleten | worden opengespleten | worden opengespleten | |||
verleden (o.v.t.) | werd opengespleten | werd opengespleten | werd opengespleten | werdt opengespleten | werd opengespleten | werden opengespleten | werden opengespleten | werden opengespleten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opengespleten worden | zult opengespleten worden | zult opengespleten worden | zult opengespleten worden | zal opengespleten worden | zullen opengespleten worden | zullen opengespleten worden | zullen opengespleten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opengespleten worden | zou opengespleten worden | zou/zoudt opengespleten worden | zoudt opengespleten worden | zou opengespleten worden | zouden opengespleten worden | zouden opengespleten worden | zouden opengespleten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opengespleten | bent opengespleten | bent/is opengespleten | zijt opengespleten | is opengespleten | zijn opengespleten | zijn opengespleten | zijn opengespleten | |||
verleden (v.v.t.) | was opengespleten | was opengespleten | was opengespleten | waart opengespleten | was opengespleten | waren opengespleten | waren opengespleten | waren opengespleten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opengespleten zijn | zult opengespleten zijn | zult opengespleten zijn | zult opengespleten zijn | zal opengespleten zijn | zullen opengespleten zijn | zullen opengespleten zijn | zullen opengespleten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opengespleten zijn | zou opengespleten zijn | zou/zoudt opengespleten zijn | zoudt opengespleten zijn | zou opengespleten zijn | zouden opengespleten zijn | zouden opengespleten zijn | zouden opengespleten zijn |