opbergen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opbergen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opbergen | op te bergen | ||||||||
toekomend | zullen opbergen op zullen bergen |
te zullen opbergen op te zullen bergen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgeborgen | te hebben opgeborgen | ||||||||
toekomend | opgeborgen zullen hebben | opgeborgen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opbergend | opgeborgen | ev. berg op |
mv. verouderd bergt op |
berge op (bijzin) opberge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | berg op | bergt op | bergt op | bergt op | bergt op | bergen op | bergen op | bergen op | |||
verleden (o.v.t.) | borg op | borg op | borg op | borgt op | borg op | borgen op | borgen op | borgen op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opbergen | zult/zal opbergen | zult/zal opbergen | zult opbergen | zal opbergen | zullen opbergen | zullen opbergen | zullen opbergen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opbergen | zou opbergen | zou(dt) opbergen | zoudt opbergen | zou opbergen | zouden opbergen | zouden opbergen | zouden opbergen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opberg | opbergt | opbergt | opbergt | opbergt | opbergen | opbergen | opbergen | |||
verleden (o.v.t.) | opborg | opborg | opborg | opborg | opborg | opborgen | opborgen | opborgen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opbergen op zal bergen |
zult/zal opbergen op zult/zal bergen |
zult/zal opbergen op zult/zal bergen |
zult opbergen op zult bergen |
zal opbergen op zal bergen |
zullen opbergen op zullen bergen |
zullen opbergen op zullen bergen |
zullen opbergen op zullen bergen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opbergen op zou bergen |
zou opbergen op zou bergen |
zou(dt) opbergen op zou(dt) bergen |
zoudt opbergen op zoudt bergen |
zou opbergen op zou bergen |
zouden opbergen op zouden bergen |
zouden opbergen op zouden bergen |
zouden opbergen op zouden bergen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgeborgen | hebt opgeborgen | hebt/heeft opgeborgen | hebt opgeborgen | heeft opgeborgen | hebben opgeborgen | hebben opgeborgen | hebben opgeborgen | |||
verleden (v.v.t.) | had opgeborgen | had opgeborgen | had opgeborgen | hadt opgeborgen | had opgeborgen | hadden opgeborgen | hadden opgeborgen | hadden opgeborgen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgeborgen hebben | zal/zult opgeborgen hebben | zult/zal opgeborgen hebben | zult opgeborgen hebben | zal opgeborgen hebben | zullen opgeborgen hebben | zullen opgeborgen hebben | zullen opgeborgen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgeborgen hebben | zou opgeborgen hebben | zou/zoudt opgeborgen hebben | zoudt opgeborgen hebben | zou opgeborgen hebben | zouden opgeborgen hebben | zouden opgeborgen hebben | zouden opgeborgen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgeborgen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgeborgen | er is opgeborgen | |||||||||
verleden | er werd opgeborgen | er was opgeborgen | |||||||||
toekomend | er zal opgeborgen worden | er zal opgeborgen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgeborgen worden | er zou opgeborgen zijn | |||||||||
lijdende vorm opgeborgen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgeborgen worden | opgeborgen te worden | ||||||||
toekomend | opgeborgen zullen worden | opgeborgen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgeborgen zijn | opgeborgen te zijn | ||||||||
toekomend | opgeborgen zullen zijn | opgeborgen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgeborgen | wordt opgeborgen | wordt opgeborgen | wordt opgeborgen | wordt opgeborgen | worden opgeborgen | worden opgeborgen | worden opgeborgen | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgeborgen | werd opgeborgen | werd opgeborgen | werdt opgeborgen | werd opgeborgen | werden opgeborgen | werden opgeborgen | werden opgeborgen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgeborgen worden | zult opgeborgen worden | zult opgeborgen worden | zult opgeborgen worden | zal opgeborgen worden | zullen opgeborgen worden | zullen opgeborgen worden | zullen opgeborgen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgeborgen worden | zou opgeborgen worden | zou/zoudt opgeborgen worden | zoudt opgeborgen worden | zou opgeborgen worden | zouden opgeborgen worden | zouden opgeborgen worden | zouden opgeborgen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgeborgen | bent opgeborgen | bent/is opgeborgen | zijt opgeborgen | is opgeborgen | zijn opgeborgen | zijn opgeborgen | zijn opgeborgen | |||
verleden (v.v.t.) | was opgeborgen | was opgeborgen | was opgeborgen | waart opgeborgen | was opgeborgen | waren opgeborgen | waren opgeborgen | waren opgeborgen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgeborgen zijn | zult opgeborgen zijn | zult opgeborgen zijn | zult opgeborgen zijn | zal opgeborgen zijn | zullen opgeborgen zijn | zullen opgeborgen zijn | zullen opgeborgen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgeborgen zijn | zou opgeborgen zijn | zou/zoudt opgeborgen zijn | zoudt opgeborgen zijn | zou opgeborgen zijn | zouden opgeborgen zijn | zouden opgeborgen zijn | zouden opgeborgen zijn |