• ont·zien
  • In de betekenis van ‘sparen’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Afgeleid van zien met het voorvoegsel ont-.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontzien
ontzag
ontzien
klasse 5

onregelmatig

volledig

ontzien

  1. overgankelijk het iemand gemakkelijker maken dan die persoon het anders zou hebben gehad door die persoon minder te belasten
    • Na de dood van hun vader probeerde de leerkracht de beide jongens te ontzien. 
vervoeging van: ontzien…
verbogen vorm: ontziene

ontzien

  1. voltooid deelwoord van ontzien
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]