ontgroenen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontgroenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontgroenen | te ontgroenen | ||||||||
toekomend | zullen ontgroenen | te zullen ontgroenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontgroend | te hebben ontgroend | ||||||||
toekomend | ontgroend zullen hebben | ontgroend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontgroenend | ontgroend | ev. ontgroen |
mv. verouderd ontgroent |
ontgroene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontgroen | ontgroent | ontgroent | ontgroent | ontgroent | ontgroenen | ontgroenen | ontgroenen | |||
verleden (o.v.t.) | ontgroende | ontgroende | ontgroende | ontgroende | ontgroende | ontgroenden | ontgroenden | ontgroenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontgroenen | zult/zal ontgroenen | zult/zal ontgroenen | zult ontgroenen | zal ontgroenen | zullen ontgroenen | zullen ontgroenen | zullen ontgroenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontgroenen | zou ontgroenen | zou(dt) ontgroenen | zoudt ontgroenen | zou ontgroenen | zouden ontgroenen | zouden ontgroenen | zouden ontgroenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontgroend | hebt ontgroend | hebt/heeft ontgroend | hebt ontgroend | heeft ontgroend | hebben ontgroend | hebben ontgroend | hebben ontgroend | |||
verleden (v.v.t.) | had ontgroend | had ontgroend | had ontgroend | hadt ontgroend | had ontgroend | hadden ontgroend | hadden ontgroend | hadden ontgroend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontgroend hebben | zal/zult ontgroend hebben | zult/zal ontgroend hebben | zult ontgroend hebben | zal ontgroend hebben | zullen ontgroend hebben | zullen ontgroend hebben | zullen ontgroend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontgroend hebben | zou ontgroend hebben | zou/zoudt ontgroend hebben | zoudt ontgroend hebben | zou ontgroend hebben | zouden ontgroend hebben | zouden ontgroend hebben | zouden ontgroend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontgroend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontgroend | er is ontgroend | |||||||||
verleden | er werd ontgroend | er was ontgroend | |||||||||
toekomend | er zal ontgroend worden | er zal ontgroend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontgroend worden | er zou ontgroend zijn | |||||||||
lijdende vorm ontgroend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontgroend worden | ontgroend te worden | ||||||||
toekomend | ontgroend zullen worden | ontgroend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontgroend zijn | ontgroend te zijn | ||||||||
toekomend | ontgroend zullen zijn | ontgroend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontgroend | wordt ontgroend | wordt ontgroend | wordt ontgroend | wordt ontgroend | worden ontgroend | worden ontgroend | worden ontgroend | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontgroend | werd ontgroend | werd ontgroend | werdt ontgroend | werd ontgroend | werden ontgroend | werden ontgroend | werden ontgroend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontgroend worden | zult ontgroend worden | zult ontgroend worden | zult ontgroend worden | zal ontgroend worden | zullen ontgroend worden | zullen ontgroend worden | zullen ontgroend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontgroend worden | zou ontgroend worden | zou/zoudt ontgroend worden | zoudt ontgroend worden | zou ontgroend worden | zouden ontgroend worden | zouden ontgroend worden | zouden ontgroend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontgroend | bent ontgroend | bent/is ontgroend | zijt ontgroend | is ontgroend | zijn ontgroend | zijn ontgroend | zijn ontgroend | |||
verleden (v.v.t.) | was ontgroend | was ontgroend | was ontgroend | waart ontgroend | was ontgroend | waren ontgroend | waren ontgroend | waren ontgroend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontgroend zijn | zult ontgroend zijn | zult ontgroend zijn | zult ontgroend zijn | zal ontgroend zijn | zullen ontgroend zijn | zullen ontgroend zijn | zullen ontgroend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontgroend zijn | zou ontgroend zijn | zou/zoudt ontgroend zijn | zoudt ontgroend zijn | zou ontgroend zijn | zouden ontgroend zijn | zouden ontgroend zijn | zouden ontgroend zijn |