ontdoven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontdoven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontdoven | te ontdoven | ||||||||
toekomend | zullen ontdoven | te zullen ontdoven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontdoofd | te hebben ontdoofd | ||||||||
toekomend | ontdoofd zullen hebben | ontdoofd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontdovend | ontdoofd | ev. ontdoof |
mv. verouderd ontdooft |
ontdove | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontdoof | ontdooft | ontdooft | ontdooft | ontdooft | ontdoven | ontdoven | ontdoven | |||
verleden (o.v.t.) | ontdoofde | ontdoofde | ontdoofde | ontdoofde | ontdoofde | ontdoofden | ontdoofden | ontdoofden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontdoven | zult/zal ontdoven | zult/zal ontdoven | zult ontdoven | zal ontdoven | zullen ontdoven | zullen ontdoven | zullen ontdoven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontdoven | zou ontdoven | zou(dt) ontdoven | zoudt ontdoven | zou ontdoven | zouden ontdoven | zouden ontdoven | zouden ontdoven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontdoofd | hebt ontdoofd | hebt/heeft ontdoofd | hebt ontdoofd | heeft ontdoofd | hebben ontdoofd | hebben ontdoofd | hebben ontdoofd | |||
verleden (v.v.t.) | had ontdoofd | had ontdoofd | had ontdoofd | hadt ontdoofd | had ontdoofd | hadden ontdoofd | hadden ontdoofd | hadden ontdoofd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontdoofd hebben | zal/zult ontdoofd hebben | zult/zal ontdoofd hebben | zult ontdoofd hebben | zal ontdoofd hebben | zullen ontdoofd hebben | zullen ontdoofd hebben | zullen ontdoofd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontdoofd hebben | zou ontdoofd hebben | zou/zoudt ontdoofd hebben | zoudt ontdoofd hebben | zou ontdoofd hebben | zouden ontdoofd hebben | zouden ontdoofd hebben | zouden ontdoofd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontdoofd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontdoofd | er is ontdoofd | |||||||||
verleden | er werd ontdoofd | er was ontdoofd | |||||||||
toekomend | er zal ontdoofd worden | er zal ontdoofd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontdoofd worden | er zou ontdoofd zijn | |||||||||
lijdende vorm ontdoofd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontdoofd worden | ontdoofd te worden | ||||||||
toekomend | ontdoofd zullen worden | ontdoofd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontdoofd zijn | ontdoofd te zijn | ||||||||
toekomend | ontdoofd zullen zijn | ontdoofd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt ontdoofd | — | — | worden ontdoofd | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd ontdoofd | — | — | werden ontdoofd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal ontdoofd worden | — | — | zullen ontdoofd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou ontdoofd worden | — | — | zouden ontdoofd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is ontdoofd | — | — | zijn ontdoofd | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was ontdoofd | — | — | waren ontdoofd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal ontdoofd zijn | — | — | zullen ontdoofd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou ontdoofd zijn | — | — | zouden ontdoofd zijn |