onlekker
- on·lek·ker
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onlekker | onlekkerder | onlekkerst |
verbogen | onlekkere | onlekkerdere | onlekkerste |
partitief | onlekkers | onlekkerders | - |
onlekker [2]
- een beetje ziek; niet helemaal gezond
- ▸ Alles begon na Harelbeke met een ingreep aan een cyste op het zitvlak. Kirchen nam een hoge dosis antibiotica om de infectie te bestrijden. Omdat hij zich maar bleef onlekker voelen, trok hij op onderzoek naar het ziekenhuis in Luxemburg.[3]
- onpasselijk, pips, futloos, uitgeput, naar, hangerig, lamlendig, malaise, belabberd, ongesteld, onpasselijk
- Het woord 'onlekker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onlekker" herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ onlekker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron hco“Toestand wielrenner Kim Kirchen stabiel” (19/06/2010), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be