ongedurig
- on·ge·du·rig
- afleiding van met het voorvoegsel on-, naamwoord van handeling van duren en met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ongedurig | ongeduriger | ongedurigst |
verbogen | ongedurige | ongedurigere | ongedurigste |
partitief | ongedurigs | ongedurigers | - |
ongedurig
- rusteloos, ongeduldig en nerveus bewegend
- De jongen zat ongedurig op zijn stoel te wippen, want hij moest nodig naar de wc.
- Het woord ongedurig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ongedurig" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be