• rus·te·loos
  • afgeleid van rust met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rusteloos rustelozer rusteloost
verbogen rusteloze rustelozere rustelooste
partitief rusteloos rustelozers -

rusteloos

  1. zonder rust
    • De rusteloze patiënt kreeg een rustgevend medicijn. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be