Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·dul·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ongeduldig ongeduldiger ongeduldigst
verbogen ongeduldige ongeduldigere ongeduldigste
partitief ongeduldigs ongeduldigers -

Bijvoeglijk naamwoord

ongeduldig

  1. onwillig nog langer te wachten
    • Het was niet makkelijk een hele klas ongeduldige kinderen in toom te houden. 
     Ik ben nu eenmaal erg ongeduldig, een eigenschap waar ik niet trots op ben en die moeilijk af te schudden is.[1]
     De ongeduldige man[1]

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be