• on·be·dor·ven
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbedorven onbedorvener onbedorvenst
verbogen onbedorvenste
partitief onbedorvens onbedorveners -

onbedorven [1]

  1. nog niet aangetast door kwalijke invloeden van buiten
     Maar moet je zien hoeveel kinderlijks en onbedorvene ze nog heeft.[2]
     Nouri, een jonge en onbedorven pleintjesvoetballer[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Ernstige en blijvende hersenschade voor Ajacied Nouri” (13-07-2017), NOS