• on·be·zoe·deld
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbezoedeld onbezoedelder onbezoedeldst
verbogen onbezoedelde onbezoedeldere onbezoedeldste
partitief onbezoedelds onbezoedelders -

onbezoedeld [1]

  1. (figuurlijk) zonder enige al bekende fout
     De auteurs en ondertekenaars vragen zich af of het huidige bestuur het "ingewikkelde, precaire overgangsproces" wel in goede banen kan leiden. "Wordt het niet tijd voor een nieuw College van Bestuur dat met schone lei, onbezoedeld door het verleden, daadwerkelijk kan beginnen met het zo broodnodige vernieuwingsproces?"[2]
     Morgen is de eerste ronde van de verkiezing wie voor een jaartje de baas mag spelen in ’s lands vergaderzaal. Dat de uitkomst nog niet is voorgekookt is opmerkelijk bij zo’n belangrijke functie, maar opvallender is dat er geen goede, onbezoedelde kandidaat stond voorgesorteerd.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “UvA-docenten vragen om vertrek bestuur na 'blunder'” (Maandag 13 april 2015), NOS
  3.   Weblink bron
    Edwin van Sas
    “Waarom is er geen onbezoedelde kandidaat voor het Kamervoorzitterschap?” (12/01/2016), HP de Tijd