omverschieten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omverschieten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omverschieten | omver te schieten | ||||||||
toekomend | zullen omverschieten omver zullen schieten |
te zullen omverschieten omver te zullen schieten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omvergeschoten | te hebben omvergeschoten | ||||||||
toekomend | omvergeschoten zullen hebben | omvergeschoten te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omverschietend | omvergeschoten | ev. schiet omver |
mv. verouderd schiet omver |
schiete omver (bijzin) omverschiete | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schiet omver | schiet omver | schiet omver | schiet omver | schiet omver | schieten omver | schieten omver | schieten omver | |||
verleden (o.v.t.) | schoot omver | schoot omver | schoot omver | schoot omver | schoot omver | schoten omver | schoten omver | schoten omver | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omverschieten | zult/zal omverschieten | zult/zal omverschieten | zult omverschieten | zal omverschieten | zullen omverschieten | zullen omverschieten | zullen omverschieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omverschieten | zou omverschieten | zou(dt) omverschieten | zoudt omverschieten | zou omverschieten | zouden omverschieten | zouden omverschieten | zouden omverschieten | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omverschiet | omverschiet | omverschiet | omverschiet | omverschiet | omverschieten | omverschieten | omverschieten | |||
verleden (o.v.t.) | omverschoot | omverschoot | omverschoot | omverschoot | omverschoot | omverschoten | omverschoten | omverschoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omverschieten omver zal schieten |
zult/zal omverschieten omver zult/zal schieten |
zult/zal omverschieten omver zult/zal schieten |
zult omverschieten omver zult schieten |
zal omverschieten omver zal schieten |
zullen omverschieten omver zullen schieten |
zullen omverschieten omver zullen schieten |
zullen omverschieten omver zullen schieten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omverschieten omver zou schieten |
zou omverschieten omver zou schieten |
zou(dt) omverschieten omver zou(dt) schieten |
zoudt omverschieten omver zoudt schieten |
zou omverschieten omver zou schieten |
zouden omverschieten omver zouden schieten |
zouden omverschieten omver zouden schieten |
zouden omverschieten omver zouden schieten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omvergeschoten | hebt omvergeschoten | hebt/heeft omvergeschoten | hebt omvergeschoten | heeft omvergeschoten | hebben omvergeschoten | hebben omvergeschoten | hebben omvergeschoten | |||
verleden (v.v.t.) | had omvergeschoten | had omvergeschoten | had omvergeschoten | hadt omvergeschoten | had omvergeschoten | hadden omvergeschoten | hadden omvergeschoten | hadden omvergeschoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omvergeschoten hebben | zal/zult omvergeschoten hebben | zult/zal omvergeschoten hebben | zult omvergeschoten hebben | zal omvergeschoten hebben | zullen omvergeschoten hebben | zullen omvergeschoten hebben | zullen omvergeschoten hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omvergeschoten hebben | zou omvergeschoten hebben | zou/zoudt omvergeschoten hebben | zoudt omvergeschoten hebben | zou omvergeschoten hebben | zouden omvergeschoten hebben | zouden omvergeschoten hebben | zouden omvergeschoten hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omvergeschoten worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omvergeschoten | er is omvergeschoten | |||||||||
verleden | er werd omvergeschoten | er was omvergeschoten | |||||||||
toekomend | er zal omvergeschoten worden | er zal omvergeschoten zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omvergeschoten worden | er zou omvergeschoten zijn | |||||||||
lijdende vorm omvergeschoten worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omvergeschoten worden | omvergeschoten te worden | ||||||||
toekomend | omvergeschoten zullen worden | omvergeschoten te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omvergeschoten zijn | omvergeschoten te zijn | ||||||||
toekomend | omvergeschoten zullen zijn | omvergeschoten te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omvergeschoten | wordt omvergeschoten | wordt omvergeschoten | wordt omvergeschoten | wordt omvergeschoten | worden omvergeschoten | worden omvergeschoten | worden omvergeschoten | |||
verleden (o.v.t.) | werd omvergeschoten | werd omvergeschoten | werd omvergeschoten | werdt omvergeschoten | werd omvergeschoten | werden omvergeschoten | werden omvergeschoten | werden omvergeschoten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omvergeschoten worden | zult omvergeschoten worden | zult omvergeschoten worden | zult omvergeschoten worden | zal omvergeschoten worden | zullen omvergeschoten worden | zullen omvergeschoten worden | zullen omvergeschoten worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omvergeschoten worden | zou omvergeschoten worden | zou/zoudt omvergeschoten worden | zoudt omvergeschoten worden | zou omvergeschoten worden | zouden omvergeschoten worden | zouden omvergeschoten worden | zouden omvergeschoten worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omvergeschoten | bent omvergeschoten | bent/is omvergeschoten | zijt omvergeschoten | is omvergeschoten | zijn omvergeschoten | zijn omvergeschoten | zijn omvergeschoten | |||
verleden (v.v.t.) | was omvergeschoten | was omvergeschoten | was omvergeschoten | waart omvergeschoten | was omvergeschoten | waren omvergeschoten | waren omvergeschoten | waren omvergeschoten | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omvergeschoten zijn | zult omvergeschoten zijn | zult omvergeschoten zijn | zult omvergeschoten zijn | zal omvergeschoten zijn | zullen omvergeschoten zijn | zullen omvergeschoten zijn | zullen omvergeschoten zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omvergeschoten zijn | zou omvergeschoten zijn | zou/zoudt omvergeschoten zijn | zoudt omvergeschoten zijn | zou omvergeschoten zijn | zouden omvergeschoten zijn | zouden omvergeschoten zijn | zouden omvergeschoten zijn |