omhoogklappen/vervoeging

Nederlands

ergatief: klappend omhooggaan

vervoeging van de bedrijvende vorm van omhoogklappen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		omhoogklappen			omhoog te klappen
	toekomend		zullen omhoogklappen omhoog zullen klappen			te zullen omhoogklappen omhoog te zullen klappen
voltooid	tegenwoordig		zijn omhooggeklapt			te zijn omhooggeklapt
	toekomend		omhooggeklapt zullen zijn			omhooggeklapt te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	omhoogklappend		omhooggeklapt			ev. klap omhoog	mv. verouderd klapt omhoog	klappe omhoog (bijzin) omhoogklappe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	klap omhoog	klapt omhoog	klapt omhoog	klapt omhoog	klapt omhoog	klappen omhoog	klappen omhoog	klappen omhoog
verleden (o.v.t.)	klapte omhoog	klapte omhoog	klapte omhoog	klapte omhoog	klapte omhoog	klapten omhoog	klapten omhoog	klapten omhoog
toekomend (o.t.t.t.)	zal omhoogklappen	zult/zal omhoogklappen	zult/zal omhoogklappen	zult omhoogklappen	zal omhoogklappen	zullen omhoogklappen	zullen omhoogklappen	zullen omhoogklappen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omhoogklappen	zou omhoogklappen	zou(dt) omhoogklappen	zoudt omhoogklappen	zou omhoogklappen	zouden omhoogklappen	zouden omhoogklappen	zouden omhoogklappen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	omhoogklap	omhoogklapt	omhoogklapt	omhoogklapt	omhoogklapt	omhoogklappen	omhoogklappen	omhoogklappen
verleden (o.v.t.)	omhoogklapte	omhoogklapte	omhoogklapte	omhoogklapte	omhoogklapte	omhoogklapten	omhoogklapten	omhoogklapten
toekomend (o.t.t.t.)	zal omhoogklappen omhoog zal klappen	zult/zal omhoogklappen omhoog zult/zal klappen	zult/zal omhoogklappen omhoog zult/zal klappen	zult omhoogklappen omhoog zult klappen	zal omhoogklappen omhoog zal klappen	zullen omhoogklappen omhoog zullen klappen	zullen omhoogklappen omhoog zullen klappen	zullen omhoogklappen omhoog zullen klappen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omhoogklappen omhoog zou klappen	zou omhoogklappen omhoog zou klappen	zou(dt) omhoogklappen omhoog zou(dt) klappen	zoudt omhoogklappen omhoog zoudt klappen	zou omhoogklappen omhoog zou klappen	zouden omhoogklappen omhoog zouden klappen	zouden omhoogklappen omhoog zouden klappen	zouden omhoogklappen omhoog zouden klappen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben omhooggeklapt	bent omhooggeklapt	bent/is omhooggeklapt	zijt omhooggeklapt	is omhooggeklapt	zijn omhooggeklapt	zijn omhooggeklapt	zijn omhooggeklapt
verleden (v.v.t.)	was omhooggeklapt	was omhooggeklapt	was omhooggeklapt	waart omhooggeklapt	was omhooggeklapt	waren omhooggeklapt	waren omhooggeklapt	waren omhooggeklapt
toekomend (v.t.t.t.)	zal omhooggeklapt zijn	zal/zult omhooggeklapt zijn	zult/zal omhooggeklapt zijn	zult omhooggeklapt zijn	zal omhooggeklapt zijn	zullen omhooggeklapt zijn	zullen omhooggeklapt zijn	zullen omhooggeklapt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou omhooggeklapt zijn	zou omhooggeklapt zijn	zou/zoudt omhooggeklapt zijn	zoudt omhooggeklapt zijn	zou omhooggeklapt zijn	zouden omhooggeklapt zijn	zouden omhooggeklapt zijn	zouden omhooggeklapt zijn

overgankelijk: klappend omhoog doen bewegen

vervoeging van de bedrijvende vorm van omhoogklappen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		omhoogklappen			omhoog te klappen
	toekomend		zullen omhoogklappen omhoog zullen klappen			te zullen omhoogklappen omhoog te zullen klappen
voltooid	tegenwoordig		hebben omhooggeklapt			te hebben omhooggeklapt
	toekomend		omhooggeklapt zullen hebben			omhooggeklapt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	omhoogklappend		omhooggeklapt			ev. klap omhoog	mv. verouderd klapt omhoog	klappe omhoog (bijzin) omhoogklappe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	klap omhoog	klapt omhoog	klapt omhoog	klapt omhoog	klapt omhoog	klappen omhoog	klappen omhoog	klappen omhoog
verleden (o.v.t.)	klapte omhoog	klapte omhoog	klapte omhoog	klapte omhoog	klapte omhoog	klapten omhoog	klapten omhoog	klapten omhoog
toekomend (o.t.t.t.)	zal omhoogklappen	zult/zal omhoogklappen	zult/zal omhoogklappen	zult omhoogklappen	zal omhoogklappen	zullen omhoogklappen	zullen omhoogklappen	zullen omhoogklappen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omhoogklappen	zou omhoogklappen	zou(dt) omhoogklappen	zoudt omhoogklappen	zou omhoogklappen	zouden omhoogklappen	zouden omhoogklappen	zouden omhoogklappen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	omhoogklap	omhoogklapt	omhoogklapt	omhoogklapt	omhoogklapt	omhoogklappen	omhoogklappen	omhoogklappen
verleden (o.v.t.)	omhoogklapte	omhoogklapte	omhoogklapte	omhoogklapte	omhoogklapte	omhoogklapten	omhoogklapten	omhoogklapten
toekomend (o.t.t.t.)	zal omhoogklappen omhoog zal klappen	zult/zal omhoogklappen omhoog zult/zal klappen	zult/zal omhoogklappen omhoog zult/zal klappen	zult omhoogklappen omhoog zult klappen	zal omhoogklappen omhoog zal klappen	zullen omhoogklappen omhoog zullen klappen	zullen omhoogklappen omhoog zullen klappen	zullen omhoogklappen omhoog zullen klappen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omhoogklappen omhoog zou klappen	zou omhoogklappen omhoog zou klappen	zou(dt) omhoogklappen omhoog zou(dt) klappen	zoudt omhoogklappen omhoog zoudt klappen	zou omhoogklappen omhoog zou klappen	zouden omhoogklappen omhoog zouden klappen	zouden omhoogklappen omhoog zouden klappen	zouden omhoogklappen omhoog zouden klappen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb omhooggeklapt	hebt omhooggeklapt	hebt/heeft omhooggeklapt	hebt omhooggeklapt	heeft omhooggeklapt	hebben omhooggeklapt	hebben omhooggeklapt	hebben omhooggeklapt
verleden (v.v.t.)	had omhooggeklapt	had omhooggeklapt	had omhooggeklapt	hadt omhooggeklapt	had omhooggeklapt	hadden omhooggeklapt	hadden omhooggeklapt	hadden omhooggeklapt
toekomend (v.t.t.t.)	zal omhooggeklapt hebben	zal/zult omhooggeklapt hebben	zult/zal omhooggeklapt hebben	zult omhooggeklapt hebben	zal omhooggeklapt hebben	zullen omhooggeklapt hebben	zullen omhooggeklapt hebben	zullen omhooggeklapt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou omhooggeklapt hebben	zou omhooggeklapt hebben	zou/zoudt omhooggeklapt hebben	zoudt omhooggeklapt hebben	zou omhooggeklapt hebben	zouden omhooggeklapt hebben	zouden omhooggeklapt hebben	zouden omhooggeklapt hebben