oetsen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van oetsen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		oetsen			te oetsen
	toekomend		zullen oetsen			te zullen oetsen
voltooid	tegenwoordig		hebben geoetst			te hebben geoetst
	toekomend		geoetst zullen hebben			geoetst te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	oetsend		geoetst			ev. oets	mv. verouderd oetst	oetse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	oets	oetst	oetst	oetst	oetst	oetsen	oetsen	oetsen
verleden (o.v.t.)	oetste	oetste	oetste	oetste	oetste	oetsten	oetsten	oetsten
toekomend (o.t.t.t.)	zal oetsen	zult/zal oetsen	zult/zal oetsen	zult oetsen	zal oetsen	zullen oetsen	zullen oetsen	zullen oetsen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou oetsen	zou oetsen	zou(dt) oetsen	zoudt oetsen	zou oetsen	zouden oetsen	zouden oetsen	zouden oetsen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geoetst	hebt geoetst	hebt/heeft geoetst	hebt geoetst	heeft geoetst	hebben geoetst	hebben geoetst	hebben geoetst
verleden (v.v.t.)	had geoetst	had geoetst	had geoetst	hadt geoetst	had geoetst	hadden geoetst	hadden geoetst	hadden geoetst
toekomend (v.t.t.t.)	zal geoetst hebben	zal/zult geoetst hebben	zult/zal geoetst hebben	zult geoetst hebben	zal geoetst hebben	zullen geoetst hebben	zullen geoetst hebben	zullen geoetst hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geoetst hebben	zou geoetst hebben	zou/zoudt geoetst hebben	zoudt geoetst hebben	zou geoetst hebben	zouden geoetst hebben	zouden geoetst hebben	zouden geoetst hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geoetst worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geoetst				er is geoetst
verleden	er werd geoetst				er was geoetst
toekomend	er zal geoetst worden				er zal geoetst zijn
voorwaardelijk	er zou geoetst worden				er zou geoetst zijn
lijdende vorm geoetst worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geoetst worden			geoetst te worden
	toekomend		geoetst zullen worden			geoetst te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geoetst zijn			geoetst te zijn
	toekomend		geoetst zullen zijn			geoetst te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geoetst	wordt geoetst	wordt geoetst	wordt geoetst	wordt geoetst	worden geoetst	worden geoetst	worden geoetst
verleden (o.v.t.)	werd geoetst	werd geoetst	werd geoetst	werdt geoetst	werd geoetst	werden geoetst	werden geoetst	werden geoetst
toekomend (o.t.t.t.)	zal geoetst worden	zult geoetst worden	zult geoetst worden	zult geoetst worden	zal geoetst worden	zullen geoetst worden	zullen geoetst worden	zullen geoetst worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geoetst worden	zou geoetst worden	zou/zoudt geoetst worden	zoudt geoetst worden	zou geoetst worden	zouden geoetst worden	zouden geoetst worden	zouden geoetst worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geoetst	bent geoetst	bent/is geoetst	zijt geoetst	is geoetst	zijn geoetst	zijn geoetst	zijn geoetst
verleden (v.v.t.)	was geoetst	was geoetst	was geoetst	waart geoetst	was geoetst	waren geoetst	waren geoetst	waren geoetst
toekomend (v.t.t.t.)	zal geoetst zijn	zult geoetst zijn	zult geoetst zijn	zult geoetst zijn	zal geoetst zijn	zullen geoetst zijn	zullen geoetst zijn	zullen geoetst zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geoetst zijn	zou geoetst zijn	zou/zoudt geoetst zijn	zoudt geoetst zijn	zou geoetst zijn	zouden geoetst zijn	zouden geoetst zijn	zouden geoetst zijn