nimf
- nimf
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wezen dat bossen, rivieren bewoonde’ voor het eerst aangetroffen in 1530 [1]
- afgeleid van het Griekse 'numphè' (bruid) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nimf | nimfen |
verkleinwoord | nimfje | nimfjes |
- (mythologie) een Griekse halfgodin en daimon die in de natuur leeft, en vaak gebonden is aan een bepaalde plek of plantensoort, meestal voorgesteld in de gedaante van een aantrekkelijk meisje
- (figuurlijk), (persoon) bekoorlijk meisje
- (verouderd), (persoon) prostituee
- (biologie) het juveniele stadium van dieren die een onvolledige gedaanteverwisseling hebben
1. wezen dat rivieren, bossen enz. bewoont
2. bekoorlijk meisje
4. insect in de tweede toestand van gedaanteverwisseling
- Het woord nimf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nimf" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nimf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nimf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- nimf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nimf | nimfe |
nimf
- (mythologie) nimf, mythologisch wezen
- (figuurlijk), (persoon) nimf, bekoorlijk meisje