• pa·ra·nimf
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘helper bij plechtigheid zoals promotie’ voor het eerst aangetroffen in 1697 [1]
  • afgeleid van nimf of het Griekse 'numphè' (bruid) met het voorvoegsel para- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord paranimf paranimfen
verkleinwoord - -

de paranimfm

  1. helper bij plechtigheid (met name een bruidsjonker)
  2. persoon die een promovendus tijdens de verdediging van zijn of haar proefschrift terzijde staat
65 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[3]