• ne·ring
  • In de betekenis van ‘bedrijf, broodwinning’ voor het eerst aangetroffen in 1277 [1]
  • afgeleid van het nu niet meer gebruikte ww. 'neren' (voeden) met het achtervoegsel -ing
enkelvoud meervoud
naamwoord nering neringen
verkleinwoord nerinkje nerinkjes

de neringv [2] [3]

  1. (handel) (klein) bedrijf, kleinhandel of winkel [4]
86 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[5]