• nerf
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zenuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1850 [1]
  • In de betekenis van ‘oneffenheid in leer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord nerf nerven
verkleinwoord nerfje nerfjes

de nerfv / m [5]

  1. (biologie) verdikte, van de steel uitgaande vaatbundel in een blad, bladnerf
  2. structuur van houtvezels in de lengterichting van de stam, houtnerf
  3. structuur van vezels in papier
  4. de oneffenheid op leer of een dierenhuid
  5. zenuw
vervoeging van
nerven

nerf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nerven
    • Ik nerf. 
  2. gebiedende wijs van nerven
    • Nerf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nerven
    • Nerf je? 
96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]